Feitelijke kennisname als start voor de beroepstermijn bij registratiebeslissingen.

1. Wat is alweer een registratiebeslissing?

 

Oude constructies die dateren van vóór een bepaalde scharnierdatum, genieten een onweerlegbaar vermoeden van vergunning. Dit is geval voor constructies waarvan wordt aangetoond dat zij werden opgericht vóór 22 april 1962.

Voor andere, iets minder oude constructies, geldt een weerlegbaar vermoeden van vergunning, voor zover zij dateren van vóór de eerste inwerkingtreding van het gewestplan waarbinnen de constructie gelegen is. De gewestplannen dateren meestal uit jaren ’70 van de vorige eeuw.

Voor beide vermoedens is vereist dat zij door de aanvrager worden ‘geactiveerd’. Concreet houdt dit in dat een aanvrager bij het college van burgemeester en schepenen een formele aanvraag zal moeten indienen, samen met de nodige historische of andere bewijsstukken om aan te tonen dat er voldaan is aan de vereiste dat het gebouw in kwestie zowel qua constructie als qua functie dateert van voor de relevante scharnierdatum.

Als de aanvraag succesvol is, zal het college van burgemeester en schepenen de constructie formeel opnemen als vergund geacht in het vergunningenregister. Dit wordt ook wel eens een registratiebeslissing genoemd. Het is evenwel ook mogelijk dat de aanvraag wordt geweigerd, met name wanneer de bevoegde overheid tot de slotsom komt dat er niet wordt aangetoond dat het gaat om een situatie die dateert van de toepasselijke scharnierdatum.

Tegen de beslissing tot opname van een constructie in het vergunningenregister, kan door derden die doen blijken van het vereiste belang, beroep worden aangetekend via een beroep tot nietigverklaring bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen (RvVb). Omgekeerd kan de aanvrager die zijn aanvraag geweigerd ziet hiertegen eveneens in beroep gaan bij de RvVb.

Dergelijk beroep is termijngebonden en moet worden ingesteld binnen een termijn van vijfenveertig dagen. Dit is een vervaltermijn en houdt dus in dat buiten deze termijn geen ontvankelijk beroep meer mogelijk is.

Vandaar dat het dan ook belangrijk is om nauwkeurig te kunnen bepalen wanneer de beroepstermijn een aanvang neemt. En dus ook wanneer deze eventueel verstrijkt.

2. Berekening beroepstermijn: Grondwettelijk hof bevindt de wettelijke regeling ongrondwettig

 

Het startpunt van de beroepstermijn is volgens artikel 4.8.11, §2, 2° b) VCRO de dag na de opname van de constructie in het vergunningenregister.

De moeilijkheid hierbij is dat in het kader van een registratiebeslissing geen enkele vorm van publiciteit of bekendmaking is voorzien in de wetgeving. Een belanghebbende derde is dan ook praktisch verplicht om actief nazoeking te doen en regelmatig het vergunningenregister te raadplegen om te weten of er een potentieel nadelige registratiebeslissing werd genomen. Dit in tegenstelling tot bij vergunningsbeslissingen waarbij een bekendmaking moet worden aangeplakt aan de hand van een gele affiche én waarbij deze aanplakking de beroepstermijn voor derden doet ingaan. Dergelijke bekendmaking geldt evenwel niet voor registratiebeslissingen.

Dit knelpunt was voor de RvVb reden genoeg om met een arrest van 12 januari 2023 aan het Grondwettelijk Hof (GwH) de vraag te stellen of dit onderscheid in behandeling bestaanbaar is met onder meer het gelijkheidsbeginsel en het recht op toegang tot de rechter.

Met een arrest van 19 oktober 2023 heeft het GwH over deze vragen uitspraak gedaan en werd geoordeeld dat met de voormelde regeling van artikel 4.8.11, §2, 2°, b) VCRO een onevenredig strenge verplichting tot waakzaamheid oplegt in de zin dat er van een burger niet kan worden verwacht dat hij op regelmatige basis het vergunningenregister raadpleegt, louter om na te gaan of daarin constructies werden opgenomen waarvan hij hinder of nadelen kan ondervinden.

 

3. Nieuwe rechtspraak RvVb: feitelijke kennisname telt

 

Nu de datum van opname in het vergunningenregister als gevolg van de uitspraak van het GwH geen toelaatbare wijze is om de startdatum van de beroepstermijn te bepalen, werd met belangstelling uitgekeken naar de wijze waarop de RvVb hiermee zou omgaan en met name wat dan wél het startpunt van de beroepstermijn zou  zijn.

Het antwoord op die vraag is thans te vinden in een recent arrest van de RvVb van 21 december 2023 en waarin de RvVb oordeelt dat de beroepstermijn voor een belanghebbende derde voortaan aanvangt vanaf de datum van feitelijke kennisname van de beslissing en dus niet langer vanaf de dag na de opname van de constructie in het vergunningenregister.

De keuze voor de feitelijke kennisname als startpunt voor de beroepstermijn heeft het voordeel dat tegemoet wordt gekomen aan de grondwettigheidsbezwaren. Het roept echter wel de vraag op of er nog steeds geen grote mate van juridische alertheid van de burger wordt verwacht. Van zodra men op welke wijze dan ook kennis neemt van een nadelige registratiebeslissing is het immers zaaks zich er goed van bewust van te zijn dat er een termijn is beginnen lopen en dat de klok dus tikt om eventueel alsnog tijdig beroep in te stellen.

Het is dan ook raadzaam om in dergelijk geval bijtijds gespecialiseerde juridische support in te schakelen.

Wij hebben ervaring met procedures in verband met registratiebeslissing en kunnen hier desgewenst in adviseren en bijstaan.

Het arrest van het Grondwettelijk Hof van 19 oktober 2023 vindt u hier.

Het arrest van de Raad voor Vergunningsbetwistingen van 21 december 2023 samen met het persbericht vindt u hier.

Previous
Previous

Nieuwe kortgedingprocedure bij de Raad van State